Bij iets wat leeft – een dier, een plant of een eencellig organisme als een bacterie- weten we dat deze voedsel tot zich neemt, daar energie uit opwekt en daarmee kan groeien, delen of zich voortplanten.
Een virus daarentegen is geen cel en lijkt daar ook in de verste verte niet op.
Een virus is een minuscuul deeltje dat doorgaans bestaat uit een stukje genetisch materiaal dat zit opgeborgen in een omhulsel van eiwitten. Dit virus kan geen voedsel tot zich nemen, kan niet groeien en zich niet zelfstandig voortplanten of vermenigvuldigen, en vertoont als zodanig geen enkel teken van leven.
Een virusdeeltje is ook veel kleiner dan een levende cel. Ter vergelijking, de inhoud van een bacterie is ongeveer 10.000 maal groter dan van een virus. Een doorsnee lichaamscel heeft een inhoud die zelfs tussen de 3 en 4 miljoen keer groter is dan die van een virusdeeltje.
Een virus bevat genetisch materiaal
Echter, een virusdeeltje bevat wel genetisch materiaal dat kan coderen voor de aanmaak van eiwitten die hieromheen een beschermend omhulsel vormen. Een dergelijke productie van eiwitten door het virusdeeltje kan alleen plaatsvinden met behulp van een geschikte levende cel.
Als een virusdeeltje in contact komt met een dergelijke cel, hecht het omhullende eiwit zich aan de celwand van die cel en doorboort deze, waarna het genetische materiaal van het virus zichzelf injecteert in de desbetreffende cel. Vervolgens gebruikt dit van het virusdeeltje afkomstige genetische materiaal de stofwisseling van de cel om zich daarmee te vermenigvuldigen, de benodigde eiwitten te produceren en zich vervolgens opnieuw te omhullen met deze eiwitten.
Uiteindelijk is het gevolg dat de cel openbarst en er tot soms wel enige tienduizenden nieuwe virusdeeltjes vrijkomen die op hun beurt op zoek gaan naar cellen die geschikt zijn om het virus zich verder laten te vermenigvuldigen. Bij virussen die eencellige organismen zoals bacteriën infecteren, zullen dit dezelfde soort bacteriën zijn. Bij meercellige organismen zoals mensen zijn dit de meest gevoelige cellen.
In het geval van Covid19 betreft het de slijmvliescellen van onze luchtwegen. Het kunnen echter ook de cellen van ander organen zijn, of cellen van andere mensen als de vrijkomende virusdeeltjes zich kunnen verspreiden via de lucht, lichaamsvloeistoffen of de ontlasting.
“Dit virus kan geen voedsel tot zich nemen, kan niet groeien en zich niet zelfstandig voortplanten of vermenigvuldigen, en vertoont als zodanig geen enkel teken van leven.”
In hoeverre mensen na besmetting met een virus ziek worden of zelfs overlijden hangt af van diverse factoren. Allereerst van de aard van het virus. Sommige typen virussen verspreiden zich snel door het lichaam en vernietigen daarbij de cellen waarin deze zich hebben vermenigvuldigd. Soms ook worden daarmee essentiële organen of functies aangetast. Zo weten we dat bij HIV specifiek ons afweersysteem wordt beschadigd, bij hepatitis-virussen voornamelijk de lever en bij het verkoudheidsvirus vooral de bovenste luchtwegen.
Naarmate we meer te weten komen van het Covid-19-virus zijn we ons geleidelijk aan gaan realiseren dat nagenoeg alle cellen en weefsels in ons lichaam direct of indirect door dit virus kunnen worden aangetast.
We kunnen genezen van een virus zodra ons lichaam heeft herkend dat het een schadelijke binnendringer betreft. Hierna maakt ons afweersysteem antilichamen aan die gericht zijn tegen de eiwitomhulling van het virus. Deze antilichamen hechten zich vervolgens aan de viruseiwitten, waarna de virusdeeltjes door bepaalde afweercellen kunnen worden herkend en vervolgens onschadelijk worden gemaakt.
Omdat bij een eventuele volgende besmetting ons lichaam zich het virus herinnert, komt de afweerreactie veel vlotter op gang en kunnen de virusdeeltjes sneller worden opgeruimd, vaak al voordat we ziekteverschijnselen krijgen. Hierdoor kan bij sommige virusinfecties zelfs een levenslange immuniteit worden verkregen – zoals bij mazelen en de bof.
Mutaties
Soms echter heeft het virus de mogelijkheid om te muteren. Dit betekent dat het genetische materiaal enigszins van samenstelling verandert en daarmee ook de eiwitten die het omhullen. Dit kan betekenen dat in de loop der tijd het virus zich weer geheel of gedeeltelijk kan onttrekken aan de ondertussen door de vorige besmetting opgebouwde immuniteit.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij virussen die verkoudheid veroorzaken, en bij het influenzavirus dat griep veroorzaakt. Om die reden is het nagenoeg onmogelijk om een vaccin te ontwikkelen dat ons beschermt tegen verkoudheden en moet de samenstelling van een griepvaccin elk jaar weer worden aangepast aan de laatst bekende mutaties van het griepvirus.
Bij Covid-19 is al wel vastgesteld dat het virus geleidelijk aan muteert, maar gelukkig niet zo snel als het influenzavirus; de verwachting is dat de ontwikkelde vaccins niet elk jaar hoeven te worden vernieuwd. We weten overigens nog niet hoe lang de immuniteit tegen Covid-19 aanhoudt na het doormaken van een infectie, of na een vaccinatie.
De eerste aanwijzingen zijn gelukkig wel dat dit na een infectie, en bij een normaal functionerend afweersysteem, waarschijnlijk een aantal jaar zal zijn.
Hoe is het mogelijk dat wij besmet kunnen raken door “iets” (dat levenloos is) en dat gedragen kan worden door de luchtstroom om ons heen? Ik ben van mening dat het hele verhaal over virussen en besmetting een “hoax” is en dat de pandemie een plan is om de wereldbevolking te reduceren.